Als ik een verhaal vertel aan een jong kind dan weet ik dat ik bepaalde woorden moet gebruiken die het kind begrijpt. Elk ouder of leraar weet dit. Je past je woorden aan de beleving en de intelligentie van het kind. Verder zal je bepaalde moeilijke thema’s anders willen uitleggen dan je doet bij een volwassene en wil je het verhaal ook leuk maken. Je vertelt dan het liefst een verhaal, wat niet op waarheid hoeft te berusten, waarin een boodschap zit en het kind verder kan helpen in zijn of haar ontwikkeling. Logisch toch?
De verhalenverteller Wibbe Veenstra schrijft daarvoor in zijn boek “Op verhalen komen” het volgende:
Verhalen, en in het bijzonder metaforen, kunnen zoveel meer voor iemand betekenen dan een aanbeveling of een goede raad, doordat je in een verhaal gebruik kan maken van symbolen en impliciete verwijzingen en niet gebonden bent aan wat in werkelijkheid kan of niet kan. Mensen worden door verhalen en metaforen naar ideeën en vroegere ervaringen geleid die het directe bevattingsvermogen van de rede te buiten gaan. Het bijzondere van verhalen en metaforen is namelijk dat ze boodschappen kunnen overdragen zonder dat het bewustzijn van de luisteraar of lezer gaat tegenwerken. Ze kunnen een vastgelopen gedachtegang op gang brengen, gevoelens bespreekbaar maken, houvast creëren bij complexe abstracties. Ze kunnen dienen als modelvoorbeeld of geheugensteun en brengen de luisteraar tot creatief associëren.
Jung schrijft daarover in termen van transcendente functie:
Personen worden uitgenodigd naar binnen te gaan door middel van eigen associaties, beelden en gevoelens, zodat zij wel een nieuwe werkelijkheid moeten creëren. Het is een evolutie van nieuwe vormen van bewustzijn door integratie van bewuste en onbewuste inhouden. Het verhaal en, eveneens belangrijk, persoonlijke contact tussen verteller en luisteraar via het verhaal creëren nieuwe verbindingen tussen bewuste en onbewuste inhouden.
Als we nu kijken naar oude geschriften en boeken kunnen we dan niet hetzelfde zeggen? Die zijn geschreven in een bepaalde tijdperk, aangepast op de mensen die toen leefden en met een boodschap die toen (en mogelijk ook nu) hard nodig was (of is).
Zou God het zo bedoeld hebben?
Verhalen en metaforen
De verhalenverteller Wibbe Veenstra schrijft daarvoor in zijn boek “Op verhalen komen” het volgende:
Verhalen, en in het bijzonder metaforen, kunnen zoveel meer voor iemand betekenen dan een aanbeveling of een goede raad, doordat je in een verhaal gebruik kan maken van symbolen en impliciete verwijzingen en niet gebonden bent aan wat in werkelijkheid kan of niet kan. Mensen worden door verhalen en metaforen naar ideeën en vroegere ervaringen geleid die het directe bevattingsvermogen van de rede te buiten gaan. Het bijzondere van verhalen en metaforen is namelijk dat ze boodschappen kunnen overdragen zonder dat het bewustzijn van de luisteraar of lezer gaat tegenwerken. Ze kunnen een vastgelopen gedachtegang op gang brengen, gevoelens bespreekbaar maken, houvast creëren bij complexe abstracties. Ze kunnen dienen als modelvoorbeeld of geheugensteun en brengen de luisteraar tot creatief associëren.
Jung schrijft daarover in termen van transcendente functie:
Personen worden uitgenodigd naar binnen te gaan door middel van eigen associaties, beelden en gevoelens, zodat zij wel een nieuwe werkelijkheid moeten creëren. Het is een evolutie van nieuwe vormen van bewustzijn door integratie van bewuste en onbewuste inhouden. Het verhaal en, eveneens belangrijk, persoonlijke contact tussen verteller en luisteraar via het verhaal creëren nieuwe verbindingen tussen bewuste en onbewuste inhouden.
Als we nu kijken naar oude geschriften en boeken kunnen we dan niet hetzelfde zeggen? Die zijn geschreven in een bepaalde tijdperk, aangepast op de mensen die toen leefden en met een boodschap die toen (en mogelijk ook nu) hard nodig was (of is).
Zou God het zo bedoeld hebben?